Expositions / Tentoonstellingen

Les expositions se rapportent aux trois parrains du festival :

De tentoonstellingen hebben betrekking op de drie peters van het festival :
Bernard Hislaire

Nederlandse tekst hieronder

  • Très jeune, Bernard Hislaire s'initie à la bande dessinée et participe au fanzine Robidule. Il fréquente la section arts plastiques de l'Institut St Luc de Bruxelles. Dès 1975, Hislaire commence à travailler pour Le Journal de Spirou. il conçoit une "carte blanche" d'abord puis le "Troisième Larron", une histoire en 16 pages. Parmi ses collaborateurs, le scénariste Raoul Cauvin ou Brouyère, dont il illustre notamment Coursensac et Baladin au pays des Tahétéhus (paru récemment chez Point-Image). En 1978, il entreprend sa première série, très tendre et bucolique : Bidouille et Violette. Elle paraît dans Le Journal de Spirou.
    De 1980 à 1983, il signe de nombreuses illustrations humoristiques dans La Libre Belgique et au Trombone Illustré, sous la houlette de Franquin. Parallèlement, et plus tard, il conçoit des habillages graphiques pour la Radio Télévision Belge de la Communauté Française, le Rideau de Bruxelles ou l'ex-Théâtre Impopulaire. En 1986, il change radicalement de registre, de graphisme et de nom d'auteur ; il prend pour pseudonyme Yslaire. En compagnie de Balac (alias Yann), il crée Sambre, fresque romanesque et baroque, dans Circus. Saluée par la critique et le public, comme l'une des oeuvres majeures des années 80, cette saga est proposée en albums chez Glénat.
    A partir de 1987, de nouveau pour Spirou, Hislaire écrit les scénarios du Gang Mazda, une série humoristique dessinée par Christian Darasse. L'un des membres du gang lui ressemble étrangement. 1997. Ouverture de Mémoire du XXeme Ciel, un site web co-réalisé sous le nom de Yslaire, avec la psychanalyste Laurence Erlich. En janvier 99 sort le premier album de la série du même nom aux éditions Delcourt d'une série comportant trois tomes. En 2006, le dyptique Avant - Après démontre que le choc des civilisations peut aussi être une histoire d'amour. La suite très attendue de la saga de Sambre (3 albums annoncés) a commencé en 2007.
Texte en français ci-dessus
  • Al sinds zijn jongste jaren is Hislaire gepassioneerd door stripverhalen. Zijn eerste tekeningen maakt hij voor het fanzine Robidule. Hij volgt een opleiding in Sint-Lucas in Brussel. In 1975, hij is dan 18, gaat hij voor het weekblad Robbedoes werken. Niet veel later tekent hij een kort verhaal onder de titel De derde dief, waarmee hij de aandacht op zich vestigt. Hij zal kunnen rekenen op befaamde scenaristen zoals Raoul Cauvin en Jean-Marie Brouyère, met wie hij meerdere reeksen zal opstarten zoals Zakkenloper en Blasius. In 1978 lanceert hij zijn eerste serie Frommeltje en Viola die in het weekblad Robbedoes zal verschijnen. Deze serie zal doorgaan tot in 1985. In diezelfde periode tekent hij ook voor de bladen La Libre Belgique en Le Trombone illustré, een bijlage van Spirou, de Franstalige tegenhanger van Robbedoes.
    In 1986 zal zijn ontmoeting met de scenarist Balac, pseudoniem van Yann, resulteren in de start van de reeks Samber. Bernard Hislaire tekent voortaan onder de naam Yslaire. Deze reeks vertelt het verhaal van de onmogelijke liefde tussen Bernard Samber, een jonge « bourgeois », en de proletarische Julie gedurende de Franse revolutie van 1848. In de grafische stijl breekt Yslaire duidelijk met het vorige werk van Bernard Hislaire en ook het kleurenpalet is beperkter : het rood wordt bijzonder dominant. De volledige serie wordt uitgegeven door Glénat en kent zowel commercieel succes als bijval bij de critici. De reeks is opnieuw uitgegeven in 2003 met een nieuwe omslag.

    In 1997 is het tijd voor iets heel anders. Yslaire start met een webstek waar hij zich uitleeft: xxeciel.com. Dit geeft ook aanleiding tot twee boeken, Introduction au XXe ciel, gevolgd in 1998 door Mémoire du XXe ciel: 98. Deze nieuwe reeks wordt hernomen in 2000 door de uitgeverij 'Les Humanoïdes Associés' en de twee albums worden heruitgegeven in één enkel album met de titel “XXe ciel.com: Mémoires 98. Het jaar daarna verschijnt Mémoires 99 en in 2004 tekent Yslaire voor deze reeks twee mogelijke eindes: Mémoires <19>00 en Mémoires <20>00. In 2003 start hij een nieuwe reeks Drie maagden.

    In 2006 start hij met de reeks De Hemel boven Brussel. Het eerste album is op vlak van verhaal en tekenstijl gelijkaardig aan de albums uit de cyclus XXe ciel.
© www.nl.wikipedia.org

Henri Vernes

Nederlandse tekst hieronder
  • Henri Vernes est issu d'une famille tournaisienne. Il naquit à Ath, le 16 octobre 1918. A 19 ans, il interrompt ses études et fait une "fugue" en Chine ! Son premier livre "La porte ouverte" paraît en 1944 à La Renaissance du Livre. A cette époque, Henri Vernes s'appelle encore C.-H. Dewisme. Après la guerre, il exerce la profession de journaliste free-lance pour une agence de presse américaine. Il voyage et collabore à de nombreux journaux et revues. Parallèlement, il écrit des contes et des feuilletons dans des magazines pour jeunes, ainsi que des romans policiers.
    En 1953, à la demande de J.-J. Schellens, des Editions Marabout, il crée le personnage de Bob Morane, dont le premier roman "La Vallée infernale" paraît le 16 décembre 1953.
    Calquant sa destinée sur celle de son héros, Henri Vernes parcourt le monde, notamment l'Amazone, les Antilles, le Mexique, les Etats-Unis, le Canada, ... En 1965, Europe 1 produit 26 téléfilms, adaptés de ses romans, qui connurent un succès appréciable parmi la génération des sixties. A l'heure actuelle, Henri Vernes a écrit plus de 150 romans Bob Morane dont les tirages s'élèvent à quelque 30 millions d'exemplaires. L'adaptation en bande dessinée date de 1959.
    Plusieurs dessinateurs ont présidé aux destinées graphiques du beau Bob : Dino Attanasio (1959 à 1962), Gérald Forton (1962 à 1967), William Vance (1968 à 1979) et Coria, qui dessine actuellement les aventures de Bob Morane publiées aux éditions du Lombard. Ellipse vient de réaliser une production d'une série de 26 épisodes de dessins animés Bob Morane d'une trentaine de minutes chacun. Le 4 juin 1999, Monsieur Jacques Rummelhardt, Ambassadeur de France en Belgique a remis à Henri Vernes, au nom du gouvernement français, la médaille d'Officier des Arts et Lettres. Pour la petite histoire, sachez qu'Henri Vernes, tout comme Bob Morane, collectionne les armes du Moyen Age et aime le jazz. Un très actif Club Bob Morane s'est créé depuis quelques années.
© www.bdparadisio.com
Texte en français ci-dessus
  • Henri Vernes werd is geboren in 1918 in het belgische Ath, en is de zoon van Valerie Dupuis en Alphonse Leon. Vanwege de scheiding van zijn ouders werd hij opgevoed door zijn grootouders van moeders kant die in het franse plaatsje Tournai woonden. Toen hij 16 was verliet hij de school en ging hij in de slagerij van zijn vader werken, om er na korte tijd achter te komen dat hij beter zijn school kon afmaken. In 1937 werd hij verliefd op Madame Lou een vrouw van chinese afkomst, en maakte op een vals paspoort met haar een reis van twee maanden naar Canton in China.
    Terug in Tournai trouwde hij in 1938 met Gilberte, een dochter van een diamantslijper. Dat huwelijk hield echter niet lang stand en strandde in 1941. Tijdens de tweede wereldoorlog zat hij in het verzet, en in 1944 publiceerde hij zijn eerste boek "La Porte Ouverte" In 1946 vertrok hij naar Parijs waar hij een onder anderen werkte voor een amerikaanse nieuwsdienst en een aantal franse kranten. In zijn vrije tijd bleef hij romans schrijven en in 1949 rolde "La Belle Nuit pour un Homme Mort" van de pers.
    In 1949 verhuisde hij naar Belgie en schreef diverse verhalen voor weekbladen als "Heroic Albums" en "Mickey Magazine" onder verschillende pseudoniemen. Hij werd in 1953 gevraagt om een avonturenroman voor de Marabout-Junior serie van Editions Gerard te schrijven, "Conquerants de l'Everest" werd een succes en hij werd een van de best verkopende auteurs van de reeks. Bob Morane de aan zijn fantasie ontsproten held was geboren en werd erg populair, niet alleen in het franse taalgebied. De Bob Morane avonturen werden in meerdere europese landen uitgebracht en werden en worden door zowel de jeugd als door volwassenen gelezen. In Nederland brachten Meulenhoff en later Bruna de boeken als onderdeel van de Maraboe pocket reeks uit. Van het boek "L'espion aux cent visages" werd een korte speelfilm gemaakt en ook verscheen Bob Moreane in een 26 delige TV-serie. In 1967 werd de Marabout-Junior reeks gewijzigd in Pocket-Marabout. Vernes bleef schrijven voor de serie en in 1970 waren er wereldwijd al meer dan 15 miljoen exemplaren verkocht. In 1974 begon hij te werken aan de Ananke cyclus, maar het succes hiervan kon niet voorkomen dat de Pocket-Marabout serie door een crisis in de uitgeverswereld werd geschrapt. Met "Bob Morane dans le Triangle des Bermudas" stopte de serie definitief. Na het stoppen van de Pocket-Marabout reeks bleef hij nog 28 jaar stevig doorwerken en verschenen er diverse titels waaronder de Don reeks die hij schreef onder de naam "Jacques Colombo".
    Naast de romans schreef hij ook de scenario's voor een stripboeken reeks over Bob Morane, die door de italiaanse tekenaar Dino Attanasio die ook de illustraties in de romanreeks verzorgde werden getekend. Het eerste deel in deze reeks "L'oiseau de feu" werd in 1959 met succes uitgebracht. In 1996 verscheen het 200ste stripalbum in deze reeks onder de titel "La guerre du Pacifique n'aura pas lieu".
    De Bob Morane fanclub "Club Bob Morane" werd tijdens de 33ste verjaardag van deze door velen bewonderde held in 1986 opgericht, en in 1997 werd er over Henri Vernes een dokumentaire gemaakt met de naam "Henri Vernes, un aventurier de l'imaginaire" In 1999 kreeg hij op 91 jarige leeftijd een belgische letterkundige onderscheiding opgespeld.
    © www.boekenhof.nl
Studio Vandersteen en Willy Vandersteen

Texte en français ci-dessous

  • Op 15 februari 1913, aan de vooravond van de ‘Groote Oorlog’, wordt Willebrord Jan Frans Maria Vandersteen geboren in de Seefhoek, een volkse buurt in Antwerpen. Weinigen konden toen allicht vermoeden dat deze jonge spruit voor het Vlaamse lezerspubliek haast zoveel zou betekenen als de toen duchtig gelezen Hendrik Conscience !

    Als jonge knaap volgt Vandersteen avondlessen beeldhouwen aan de Antwerpse Academie. Overdag gaat hij in de leer bij zijn vader die beeldhouwer-ornamenteur was.
    Maar in de jaren dertig verandert de architectuurstijl. Het strakke modernisme had niet echt behoefte aan ornamenteerders. Hun vak was ‘out’, voorbijgestreefd. Niemand wilde nog tierlantijntjes aan zijn woning. De jonge Willy doet verschillende baantjes, tot hij op een dag als etaleur wordt aangenomen bij het grootwarenhuis Innovation.
    De scène die zich daar afspeelt is haast legendarisch geworden : bij het inrichten van een etalage krijgt hij een Amerikaans tijdschrift in handen waarin hij een artikel vindt onder de titel «Comics in your life » en het wagentje gaat aan het rollen …
    Even later verschijnt in het personeelsblad van het warenhuis zijn eerste strip «Kitti Inno ».
    Vandersteen is stevig in de ban van dit nieuw ontdekte medium. Van jongs af vertelde hij al graag verhalen aan zijn vriendjes en die illustreerde hij met krijttekeningen op de stoep. Dat je van zoiets ook je beroep kon maken was voor hem een hele revelatie. Hij begint dan ook de striptijdschriften te verslinden, waarin tot voor de Tweede Wereldoorlog heel wat Amerikaanse strips werden gepubliceerd.

    En net die Tweede Wereldoorlog, hoe afschuwelijk ook, geeft hem zijn kans : door de Duitse bezetter worden de meeste Amerikaanse comics verboden, waardoor in Europa gretig gezocht werd naar talent van eigen bodem. Een toestand die de hele eerste golf Belgische striptekenaars zou voortbrengen, zowel aan Vlaamse als Franstalige zijde !

    Uit die tijd dateren ondermeer «De lollige avonturen van Pudifar », « Thor de holbewoner », « Sinbad de Zeerover » en –wellicht het bekendst omdat er ook albums van verschenen- « Piwo het houten paard ».
    Alle strips getuigen van een ongebreidelde fantasie, een vurig enthousiasme … en nog enig gebrek aan technische vaardigheid, hoewel dat laatste zienderogen wordt bijgeschaafd.
    Het is dan ook geen zuiver debutantje meer dat aan het eind van de oorlog zijn nieuwe reeks bedenkt : Rikki en Wiske.
    Het eerste verhaal, Rikki en Wiske in Chokowakije, krijgt echter de kritiek dat de held teveel op Kuifje zou lijken. Vandersteen grijpt resoluut in, laat Rikki probleemloos verdwijnen en in het tweede verhaal, « Het eiland Amoras », duikt een nieuwe figuur op : Suske !
    En dat Vandersteen zijn roots niet verloochent was meteen geweten. De namen Suske en Wiske zijn zo Vlaams als maar kan. Bovendien vormt zijn geliefde Antwerpen het decor voor dit eerste avontuur.
    De strip verscheen voor het eerst op 30 maart 1945 in « De Nieuwe Standaard ». Niemand had ooit kunnen denken dat deze twee Antwerpse snotapen zo een lang leven zou beschoren zijn ! Maar het publiek was meteen wildenthousiast ! Nu eens géén Amerikaanse toestanden, maar een strip van bij ons. De herkenbare situaties, figuren, humor, taalgebruik- het Algemeen Beschaafd Antwaarps in de eerste delen !- en de omgeving zorgden samen met Vandersteens weergaloze vertelstijl voor een overweldigend succes.
    En dat Suske en Wiske een commerciële troef was ondervond men in ’47 bij De Standaard, toen die door de strip er 25.000 abonnees bij kreeg ! Het commerciële belang ervan was nu wel heel duidelijk en er begon een ware jacht op successtrips bij de Vlaamse kranten en tijdschriften … tot groot jolijt van de auteurs !
    In het begin spelen nog enkel Suske, Wiske en Sidonia mee. Even later duikt Lambik op, de verstrooide loodgieter. Deze antiheld avant la lettre bezorgde de reeks wellicht nog meer succes. Wanneer in « De Dolle Musketiers » Jerom zijn eerste optreden maakt is het team van de serie compleet !
    De weg ligt open voor een decennia durende successtory, die tot op heden doorloopt, met miljoenen verkochte albums in Vlaanderen en Nederland en talloze buitenlandse edities !

    In 1946 gaat het weekblad Kuifje van start en enige tijd later –in 1948- trekt Hergé, de artistieke leider van het blad, Vandersteen aan om iets speciaals te maken voor de Vlaamse editie van het blad. Hiervoor brengt Vandersteen opnieuw Suske en Wiske, toen al een gigantisch succes ! Maar Hergé wil wel dat hij zich aanpast aan het blad, met andere woorden meer verzorgd tekenwerk en minder volks. Sidonia valt dus uit de boot, Lambik is niet langer de loodgieter uit de gewone reeks en Wiske krijgt een keurig burgerlijk kapsel..
    Deze buiten-reeks-avonturen , die later bekend worden als de « De blauwe reeks », omdat de albumuitgaven bij De Standaard met een blauwe omkadering verschenen in plaats van de klassieke rode band, worden hoogtepunten in Vandersteens carrière.
    De scenario’s zijn veel meer gebaseerd op de intrige en het tekenwerk is fabuleus te noemen.
    Voor diezelfde Kuifje-uitgaven zou Vandersteen ook nog zijn Tijl Uilenspiegel-epos tekenen -dat terecht tot een mijlpaal van het Vlaamse beeldverhaal mag gerekend worden !- en de gags van « ‘t Prinske », een schoolvoorbeeld van klare lijn à la Vandersteen, met vaak nonsensikale humor, die in het weekblad Kuifje alleen werd geëvenaard door Bob De Moors Meneer Mus !

    In die beginperiode beperkte Vandersteen zich, ondanks de dagelijkse halve pagina voor de krant, niet tot Suske en Wiske alleen. Zijn hoofd was een op hol geslagen kruitvat van ideeën die hij allemaal wilde uitwerken. Er verschenen SF-strips als «Marscommando’s op aarde », historische strips als « Ridder Gloriant », « Het Veenspook », « Tanjar De Viking », « Willem Tell », « Het Rode Masker », « De Heldentocht der Bataven », en gagstrips als « Het plezante circus » of « De vrolijke Bengels ».
    In 1945 al verzint hij « De Familie Snoek », het modelvoorbeeld van een door en door Vlaamse familie met al hun beslommeringen net na de Tweede Wereldoorlog, inclusief rantsoenbonnetjes en een mooie dochter die met Canadese soldaten van de bevrijding scharrelt! De familie Snoek zou nog lang blijven doorlopen en later nog jarenlang door Studio Vandersteen worden gemaakt.
    In 1948 verschijnt Suske en Wiske zelfs in Kerkelijk Leven (het parochieblad) onder de titel « De avonturen van Lambik ». Hieruit vloeien achteraf de « Grappen van Lambik » die in De Bond verschijnen.
    Elk tijdschrift of elke krant die een strip wou, kon op Vandersteen een beroep doen. Zijn werkijver en inspiratie waren eindeloos groot.
    Maar begin jaren vijftig trekt hij stilaan medewerkers aan, niet om het zichzelf lichter te maken, maar om nog meer ideeën te kunnen uitwerken.
    Karel Boumans en Karel Verschuere worden zijn eerste assistenten.

    Met Karel Verschuere werkt hij onder meer aan « Judi », het Oude Testament in stripvorm, maar vooral « Bessy », dat voor het eerst in 1952 in La Libre Belgique verschijnt (Eh ja, in een Franstalige krant liep eigenlijk de eerste publicatie van deze successtrip !).
    In die jaren was de televisieheld Lassie uiterst populair en Vandersteen zag hier wel mogelijkheden in. Om niet gebonden te blijven aan een bestaande figuur (nou ja, dier), verkoos hij echter een identieke collie te tekenen met een lichtjes andere naam.
    Ook Bessy werd immens populair. De hele romantiek van de western met de Rocky Mountains, cowboys, indianen en rijke dierenwereld miste zijn uitwerking niet. Ook in het buitenland werd Bessy een kassucces. Vooral in Duitsland waar jarenlang één Bessy per wéék verscheen !!! De beste verhalen uit deze overvloedige studioproductie werden bijgewerkt voor de Nederlandstalige markt.
    Heel wat jonge tekenaars in de « Bessy-studio », waar mettertijd Jef Broeckx de leiding kreeg, leerden hun eerste knepen van het vak met deze Bessy’s. Scenaristen als wijlen Daniël Jansen hadden nachtmerries over doldwaze collies die hen nazaten, wanneer ze voor de 87ste keer een nieuw avontuur moesten verzinnen waarin de hond ook nog een rol moest spelen …

    Nu Vandersteen een studio had, die gestaag zou uitbreiden, kreeg hij veel meer de gelegenheid om nieuwe ideeën uit te werken, de eerste verhalen zelf te schrijven en te tekenen om daarna, wanneer de serie goed en wel gelanceerd was, door te geven aan de studio.

    Een van de eerste echte ‘studioproducten’ was de « Rode Ridder », gebaseerd op de jeugdboeken van Leopold Vermeiren. In 1959 verschijnt het eerste deel, waar opnieuw Karel Verschuere, zijn belangrijkste ‘realistische rechterarm’, aan meewerkt. Later wordt Karel Biddeloo zowat de solo-auteur van deze meer dan 40 jaar oude succesreeks. Onder zijn impuls verwijdert De Rode Ridder zich steeds meer van het klassieke middeleeuwse ridderverhaal, krijgen de ‘edele jonkvrouwen’ wat wulpser allures en worden sciencefiction en nonsens niet geschuwd !

    In 1962 komen de rechten vrij op de boeken van Karl May. Standaard Uitgeverij vroeg duivel-doet-al Vandersteen of hij hier geen nieuwe stripreeks in zag. Hoewel wat terughoudend in het begin, creëerde Willy met Karel Verschuere toch albums rond Winnetou en Old Shatterhand. Opnieuw was de romantiek van de Far West aan de orde. Tot 1985 verschenen er in totaal meer dan 80 albums. Dat deze reeks vrij parallel liep met Bessy bewees het feit dat een aantal Bessy-verhalen voor de Duitse markt … lichtjes aangepast bij ons verschenen als « Old Shatterhand » ! De hond werd vakkundig weggevlakt.

    Nog datzelfde jaar start Vandersteen met « Pats », gebaseerd op het gelijknamige, erg populaire poppenspel van Karel Weyler. Deze op een iets jonger publiek gerichte reeks zou eveneens jarenlang voortbestaan. De naam « Pats » werd na een gerechtelijk probleem veranderd in « Tits ».

    Naderhand raakte de reeks vooral gekend onder de liefhebbers als de eerste serie waar Kiekeboe-Merho vanaf 1974 voor verantwoordelijk was.
    In 1953 was Jerom bij de Suske en Wiske-ploeg gekomen. Deze krachtpatser van weinig woorden had zo een succes bij de lezers dat Vandersteen besloot er in 1960 een eigen reeks aan te wijden. De eerste albums verschenen op een voor die tijd heel ongewoon vierkant formaat.
    « Jerom » werd al gauw een heus studioproduct waarop heel wat beginnende nieuwkomers werden gezet. En net als bij Bessy was opnieuw de Duitse markt een gretige afnemer van deze strip. In 1991 werd de serie uiteindelijk stopgezet.

    Halfweg de jaren zestig was de Studio in Kalmthout in volle expansie en Vandersteen wou een nieuwe realistische reeks beginnen. Hiervoor zou hij zich inspireren op de boeken van W.E. Johns rond de Britse agent Biggles. Ook deze serie droeg sterk de stempel van Karel Verschuere en behoorde zeker tot het betere Studiowerk van die tijd. Maar na 21 avonturen werd « Biggles » in de archiefkast gestopt om plaats te ruimen voor een nieuwe realistische reeks.
    Eind jaren ‘60 reisde Vandersteen immers naar Afrika en rond die tijd was op de toenmalige BRT de jeugdreeks « Daktari » waanzinnig populair. Lezers uit de golden sixties herinneren zich vast nog de schele leeuw Clarence en de krijsende Judith !
    Vandersteen besloot zijn Afrikaanse inspiratie met de reeks te combineren tot een nieuw gegeven : « Safari ». Hoewel de verhalen stevig gemaakt waren, sloeg de reeks toch niet echt aan bij het grote publek en na vijf jaar en 24 albums werd de reeks stopgezet.

    De Vandersteenproductie was intussen big business geworden. Vandersteen had nog een stevige vinger in de pap bij zijn troetelkinderen Suske en Wiske. Verder amuseerde hij zich met het verzinnen van nieuwe figuren, scenario‘s, schetsen enzovoort, waarna het werk werd doorgegeven aan de goed geoliede studiomachine.
    In 1972 zou hierin toch enige verandering komen. Vandersteen liep rond met plannen voor een nieuwe reeks waar hij al zijn energie wou instoppen. Nadat hij Suske en Wiske volledig had overgelaten aan Paul Geerts, ging hij aan de slag voor « Robert en Bertrand ».
    Vandersteen had al lang iets willen doen rond de Belle Epoque.
    De Spaanse tijd was altijd al een stokpaardje geweest, maar die liet hij al aan bod komen in Tijl Uilenspiegel en talloze Suske en Wiske-avonturen. De eeuwwisseling met zijn schilderachtige klederdrachten, de eerste auto’s enz., kortom de tijd van zijn geboorte en de jaren ervoor, waren voor hem echter een ongeëxploiteerde bron van inspiratie.
    « Robert en Bertrand » werd dus zijn nieuwe troetelkind en de eerste albums toonden meteen aan dat hij nog steeds de meester van de Vlaamse vertelkunst was : spannende verhalen flink gelardeerd met volkse humor en zelfs wat sociale achtergrond (kinderarbeid, …).
    Met Robert en Bertrand beleefden we opnieuw het klassieke scenario van de Vandersteen strips : de eerste albums werden met groot enthousiasme door de meester zelf gemaakt, nadien werd het inkten, het tekenen overgenomen door de Studio, waarna ook het scenario volgde. Hoewel de serie nog erg sterke albums voortbracht, was de vonk van de eerste albums er na enkele jaren opnieuw uit.

    In 1985 startte Vandersteen dan zijn laatste reeks : « De Geuzen ». De 16de eeuw, de eeuw van Breughel, van de inquisitie, de Spaanse overheersing, vanTijl en Lamme. Zijn geliefkoosde periode die hij al vaker had behandeld, maar waar hij nu een volwaardige reeks wou aan wijden die nu eens niét werd bepaald door het hoge tempo van een krantenpublicatie ! Er verschijnen tien albums van. En ondanks alles zijn het opnieuw die eerste avonturen waarin Vandersteens meesterschap het sterkst is.

    Ondanks het succes bleef Vandersteen zijn roots trouw. Hij bleef de kleine jongen uit de Seefhoek, die zijn vriendjes met veel vuur de gekste verhalen vertelde. Het taalgebruik in zijn strips werd wel aangepast, toen ook de Nederlandse markt voor hem viel. Maar niettegenstaande het verdwijnen van het Algemeen Antwerps, Sidonie die Sidonia werd of Schalulleke dat Schanulleke moest heten, bleef Suske en Wiske en al de andere strips een volkse, joviale sfeer uitademen die door iedereen werd geproefd.

    Die sfeer wist hij ook over te brengen op de talloze jonge tekenaars die bij hem kwamen aankloppen en er het vak leerden. En diezelfde sfeer vierde hoogtij wanneer hij met vrienden, vaak collega’s als Marc Sleen, Bob De Moor enz., een nachtje kon doorzakken.

    Op 28 augustus 1990 overleed Willy Vandersteen.
    Vele critici verwijzen naar andere Vlaamse auteurs die beter konden tekenen, beter konden schrijven, persoonlijker waren en noem maar op.
    Maar Willy Vandersteen maakte het stripverhaal populair in Vlaanderen, hij « leerde zijn volk strips lezen », hij had een onverdroten werkijver, een aanstekelijk enthousiasme en een grenzeloze inspiratie. Hergé noemde hem ooit de « Bruegel van de strip » en gelijk had hij ! Hij was een monument van een auteur die voorgoed zijn stempel drukte op het beeldverhaal.

    De Studio
    Studio Vandersteen werd door Willy Vandersteen opgericht om het groeiend aantal medewerkers aan zijn stripcreaties in onder te brengen.
    Al vanaf het begin van zijn carrière had Vandersteen mensen om zich heen die hem hielpen bij het uitwerken van zijn strips. Zijn vrouw hielp al mee met het inkten van zijn tekeningen.
    François Joseph Herman was in 1949 één van de eerste medewerkers (vanaf De mottenvanger verzorgde hij het inkten van de Suske en Wiske-verhalen.
    In de loop der jaren volgden meer medewerkers, zoals Karel Verschuere en Karel Boumans, die onder andere meewerkten aan Suske en Wiske, De grappen van Lambik, Bessy, De Rode Ridder en Karl May.
    Maar pas in 1959 richtte Vandersteen daadwerkelijk de Studio Vandersteen op. Al snel werkten er meerdere medewerkers aan de verschillende stripcreaties. Er werden nieuwe reeksen gestart, zoals Jerom, Biggles en Safari.
    In eerste instantie verzorgde Vandersteen de scenario's en het tekenwerk en liet hij het uitwerken over aan de medewerkers. De meest getalenteerde tekenaars kregen na verloop van tijd meer invloed op een reeks en soms werden ze de hoofdauteur van de reeks. Vandersteen kon zich dan weer gaan toeleggen op een nieuwe reeks.
    Zo kreeg Karel Biddeloo de strip De Rode Ridder onder zijn hoede en Paul Geerts de bekendste reeks, Suske en Wiske. Zelf kon hij weer nieuwe reeksen bedenken, zoals Robert en Bertrand, Pats/Tits en De Geuzen.
    Tot begin 2005 was er altijd 1 persoon binnen de Studio die de eindverantwoording voor zowel tekeningen als scenario's had. Uiteraard was Willy Vandersteen zelf de eerste die deze rol vervulde. Na hem waren Paul Geerts en Marc Verhaegen degenen die als "peetvader" van Suske en Wiske optraden.
    Vanaf 2005 is de structuur van de Studio gewijzigd. De leiding is nu in handen van een duo. Peter Van Gucht is de eerst verantwoordelijke man voor de scenario's terwijl Luc Morjaeu de leiding heeft over de tekenaars.
    Net als hun voorgangers hebben de huidige leiders de steun van een team assistenten die ervoor zorgen dat Suske en Wiske avonturen kunnen blijven beleven.
© www.studio-vandersteen.be en www.nl.wikipedia.org

Nederlandse tekst hieronder
  • Sans conteste, le plus productif et le plus célèbre des dessinateurs flamands. Willebrord Vandersteen est né le 15 février 1913 à Anvers. Le grand-père de Willy Vandersteen était forgeron, son père était sculpteur ornemaniste (spécialiste du dessin et de l'exécution de motifs décoratifs en plâtre ou en stuc). Après ses études à l'institut Saint-Eloi d'Anvers, il se tourne vers le scoutisme. Dès l'âge de 15 ans, il suit les cours du soir de l'Académie des Beaux-arts de sa ville natale et fréquente cet établissement durant 9 années. Vandersteen travaille très jeune comme apprentis chez son père, puis entre comme menuisier dans l'atelier d'un de ses oncles. En feuilletant un magazine américain, il tombe sur un article intitulé "Comics in your life" et consacré a la Bande Dessinée américaine. Dès cet instant, le jeune Vandersteen lit tout ce qu'il trouve sur le sujet et décide d'en faire son métier.
    Ses premiers dessins et gags ("Brochette et Dick" puis les péripéties de "Kity Inno") paraissent en 1939 dans "Entre Nous", la revue interne des grands magasins "A l'Innovation", pour lesquels il occupe à cette époque l'emploi d'étalagiste. Entre-temps, il se marie, et ses obligations familiales l'obligent à travailler pour le ministère du ravitaillement. Nous sommes en effet à cet époque en pleine occupation allemande. A partir du 19 mars 1941 et sous le pseudonyme de "Wil", il conçoit ses premières Bande Dessinées professionnelles dans le le quotidien "De Dag" et dans son supplément juvénile et hebdomadaire "Wonderland". Il y illustre "Tor De Holbewoner", suivi peu après par "Pudifar", puis par "Barabitje, de Spruit van Barabas", une version apocryphe censée être une suite des aventures du chat "Barabas" imaginé par Bud Fisher.
    En 1942 il dessine "Piwo, het houten paard zouten" dans l'hebdomadaire "Ons Volk". Cette série fait l'objet de trois albums publiés en flamand et en français aux éditions "Ons Volk" de 43 à 45. Vandersteen travaille également pour "De rakker", une publication bruxelloise, avec "Bert de lustige trekker" en 1943. L'année suivante il illustre divers roman parus aux éditions "Ons Volk" (écrit par A. Blommaert, Y. Pauwels, E. Fredrix ,etc). Il poursuit cette activité en 1945 aux éditions "Mercurius", puis de 1962 à 1964 dans "De Standaard" (adaptations romanesques "De Suske en Wiske" rédigées par Léopold Vermeiren). Parallèlement, Vandersteen collabore à "Bravo !" . En 1943, il reprend "Tor, l'homme des cavernes" (devenu "Tori"), puis conçoit "Simbat, de zeerover". Toujours pour cet hebdomadaire, il anime la série "Lancelot" à partir de 1945.
    Le 30 mars 1945, il réalise les premiers dessins de "Rikki en Wiske" dans le quotidien "De Neuwe Standaard". Très vite , cette série est rebaptisée "Suske en Wiske" ("Bob et Bobette" en français) et connaît un incroyable succès. Durant l'été 1947, les histoires de "Bob et Bobette" paraissent en même temps dans "De Standaard" et dans "De Neuwe Standaard". Willy Vandersteen doit choisir entre les deux : c'est "De Standaard" qui a sa préférence, ce quotidien gagne ainsi 25 000 lecteurs. Ce côté feuilletonesque (il faut relancer le suspense toutes les demi-planches) apporte aux albums un rythme soutenu. Les titres se comptent par centaines. Engagé par Hergé (alors directeur artistique du "Journal Tintin"), il dessine huit magnifiques aventures de ses personnages dans un style ligne claire très proche de celui d'Hergé (les albums de cette époque sont les meilleurs de la série).
    En 1948, les lecteurs flamands et hollandais saluent la publication de "Kuifje", l'équivalent néerlandophone du "Journal Tintin". Pour ce support, et jusqu'en 1959, Vandersteen réalise 8 épisodes de "Bob et Bobette", "Thyl Unlenspiegel", ainsi que de nombreux gags ("Monsieur Lambique"). L'animation de "Bob et Bobette" n'empêche pas Willy Vandersteen de créer d'autres séries humoristiques importantes : "De familie Snoek" dans "De Neuwe Standaard" à partir de décembre 1945, puis dans "Pats" et dans "TV Ekspres", "De Vrolijke Bengels" dans "Ons Volkske" en 1946, puis dans "t'Kapoentje" en 1947, etc. Au fur et à mesure, les commandes affluent et Willy Vandersteen ne peut plus assurer l'intégralité graphique de toutes ses séries et fait appel un court temps à son ami d'enfance, le grand Bob de Moor, puis à François Joseph Herman.
    Dès 1951, il lance le "Studio Vandersteen" et prend Karel Baumans et Karel Verschuere comme assistants. Ces derniers réalisent la partie artisanale du travail : l'encrage (d'après les crayonnés de Vandersteen), le lettrage, le coloriage et parfois les décors. D'autre part, Vandersteen passe un contrat avec le périodique allemand "Felix" qui réédite "Bessy" au rythme de 2 ou 3 pages par semaine. Devant la réussite de cette série, son éditeur allemand demande qu'on lui fournisse un album en couleur par mois. Par la suite, cette production passe à un album par semaine, tiré chacun à 200 000 exemplaires. Pour pouvoir suivre , le "Studio Vandersteen" se lance dans une production effrénée, et Vandersteen engage de nouvelle personnes comme Frank Sels, Edgard Gastmans, Jeff Broeckx, Franz Antheunis, Anne Vandervelde, Patrick Van Lierde, Ronald van Riet, Walter Laureyssens, Edouard De Rop, Eugène Goosens, Robert Merhottein, Karel Biddeloo, Erik De Rop, et Paul Geerts, l'actuel dessinateur de "Bob et Bobette". Willy Vandersteen ne reste pas inactif et conçoit les série "Het Pleazant Cirkus" en 1954 et "De lustige zwervers" en 1958 (2 sagas publiées dans "Ons Volkske"), puis "De rodde Rider" en 1959, "Karl May" en 1962, "Biggels" en 1965, "Safari" en 1969, "Robert en Bertrand" en 1972. Le "Studio Vandersteen" anime également des aventures indépendantes de "Jérôme", un personnage à l'origine apparu dans "Bob et Bobette". On lui doit également des créations plus éphémères comme "Pats" en 1974 (une série rebaptisée "Tits" trois ans plus tard à la suite d'un problème juridique) ou bien encore "Schanulleke" en 1986.
    Cinq ans avant sa mort, en 1990, Willy Vandersteen réalise encore "De Geuzen", une Bande Dessinée se déroulant au XVIème siècle. Willy Vandersteen, qui passait avec une extrème facilité de la Ligne Claire au réalisme, est sans conteste l'un des auteurs les plus prolifique d'Europe. Surnommé par Hergé "Le Breughel de la Bande Dessinée", il est devenu en Belgique et aux Pays-Bas l'une des figures emblématique du 9ème Art. Il a su incarner le burlesque flamand et dépeindre son plat pays avec humour. Ses Bandes Dessinées montre un trait grand maîtrise du graphisme et occupent depuis presque 60 ans la première place du top 10 de la BD flamande. Disparu le 28 Août 1990, il laisse un studio qui poursuit son oeuvre ... en signant désormais du nom des artistes qui le composent ("Bob et Bobette est maintenant signé par Paul Geerts). Pour en savoir plus, l'amateur prendra plaisir à consulter "Willy Vandersteen, Le Bruegel de la Bande Dessinée", un épais volume fortement illustré, rédigé par Peter Van Hooydonck et publié en 1994 aux éditions "Standaard".
© www.bdtour.be

Photos :www.bdtour.be